2.8.07

weblogstukje

Het is al donker.
Van het donker van het theater het donker buiten in. De korste weg naar het station. Station Hoofddorp.
De kortste weg naar het station Hoofdorp is door het park.
In het park lopen drie jongens. Ze kijken achterom.
Vandaag heb ik geen zin om bang te zijn en dat zal ik ze ook zeggen.
Dat vandaag niet de dag is om beroofd te worden.
De jongens hebben geen enkele interesse om me te beroven.
Er zit niks anders op dan het zware foto-statief en de paar kilo foto-aparatuur zelf naar huis te sjouwen.
Het staal van het statief is koud aan mijn handen. Ik klem het onder mijn elleboog.
De jongens lopen rechtdoor. Ik sla af naar het station. De kortste weg naar het station is door de nieuwbouwwijk.
De nieuwbouwwijk met bedachte huizen en bedachte mensen. Over het witte bruggetje en verdwalen in het kantorenpark.
Sommige plaatsen zijn eenzamer dan andere.
Hoofddorp is eenzaam.

De trein naar Amsterdam rijdt net weg en bij de kaartjesverkoopster snoepwinkel annex snackbar-combi trekken mannen de automatiek leeg en eten hun kroketjes aan sta-tafels op. Een kroketje is beter dan een frikandel maar de automatiek is leeg op twee frikandellen en een kaassoufflé na. Heb geen zin om 1.20 Euro te zoeken tussen het kleingeld en misschien hebben de mannen nog honger.
In de trein belt een vrouw haar verontwaardiging van zich af. Haar baas heeft een verhouding met zijn secretaresse. Vandaag hadden ze bitterballen op het werk. Hij bijt in een bitterbal en zegt. Haaa ballen.

Of ik aansluiting heb in Duivendrecht, vraag ik de conducteur.
Duivendrecht is helemaal niks meer met aansluitingen, zegt de conducteur.
U kunt er beter hier uit. Over tien minuutjes heeft u een trein.
Die tien minuutjes blijken 25 minuutjes te zijn. Heel slim om op de gok te gaan reizen.
Ben je helemaal vanuit Maastricht gekomen, vraagt Ursul de Geer.
De treinen rijden weer, zeg ik.
Niet met de auto?
Heb toch geen auto meer.
Kan A. je geen auto kopen van het honorarium dat hij verdient.
Nou dat...
Maar ik vergeet dat je bij bekende mensen helemaal niet hoeft te praten.
Alleen maar luisteren.

Station Amsterdam Zuid is nog kouder dan station Hoofddorp.
Het ligt pal naast de autoweg een extra reminder om nu eindelijk een nieuwe auto te kopen.
Heb je geen auto, zegt Ursul.
Dat zegt hij niet. Ursul is van adel. Hij zegt. Heb je geen ootoo?
Hij vertelt een financiële anekdote, gevolgt door nog meer financiële anekdotes.
Ik zeg niks. Luisteren is genoeg.
Huup Stapel rent het toneel op.
Hij is terecht. Mijn portemonnee is terecht. Hij zat in de wasmachine.
Ik had mijn portemonnee in mijn kostuum laten zitten en nu is hij meegewassen.
Mijn paspoort, mijn rijbewijs, mijn kaartjes, mijn pasjes. Alles is gewassen. Mijn geld...
Het financiële verhaal van de bekende acteur overstemt het financiële verhaal van de bekende regisseur.
Ze maken flauwe grapjes over geld dat gewassen moet worden.

Wat doen we met het wasbakje, vraagt de regisseur.
In de voorstelling wordt een wasbakje gebruikt en het goede wasbakje is nog niet gevonden.
In plaats van het goede wasbakje wordt een plastic teiltje gebruikt.
Ik ga vanmiddag op zoek naar het goede wasbakje zegt A. vermoeid.
Dat teiltje, blijft dat zo, zegt de lichtontwerper.
Er komt nog een ander teiltje, zegt A vermoeid.
De lichtontwerper loopt geïrriteerd het toneel op.
Zet het dan tenminste uit het zicht. Dat witte ding trekt alle aandacht. Zo kan ik geen licht maken.
Hij loopt het toneel op en zet het witte teiltje minder in het zicht.
Hij looopt snel en geagiteerd. Zijn schoenzolen klakkeren over de houten vloer.
Heb je je hakjes aan, zegt de bekende acteur tegen de lichtontwerper.


De repetitie begint. Na twee zinnen stopt de bekende acteur met toneel spelen.
Ben ik te verstaan, zegt hij.
Je bent heel goed te verstaan, zegt de geluidsman.
Maar ben ik te verstaan als ondertussen die viool speelt.
Dat vind ik toch zonde van mijn monoloog als ik moet concureren met het vioolspel.
Je bent uitstekend te verstaan, zegt de geluidsman.
Vanaf het begin, zegt de regisseur.
Dat ik het maar weet, zegt de bekende acteur.
De bekende acteur ziet me zitten in de zaal, zwaait en zegt. Dag dame.
Er zijn mensen die van een toevallige bezoeker publiek kunnen maken.
Dag Huub, zeg ik.
Huub zet onmiddelijk zijn Maastrichtse accent op. Dat vind hij leuk. Laten merken dat hij het nog kan. Limburgs praten.
Vanaf het begin, zegt de regisseur.
Wacht eens, zegt de actrice op de platte schoenen.
Je zegt nu wel dat ik dat trappetje op moet lopen.
Ik geloof best dat dat er goed uit ziet maar ik voel het niet.
Wat is de noodzaak om daar naartoe te lopen.
We gaan verder, zegt de regisseur.
Hohoho waar gaan wij naar toe, zegt de lichtontwerper.
Ik maak een loopje, zegt de actrice.
Waar je loopt is geen licht, zegt de lichtontwerper en gooit het zaallicht vol aan.
Nu is er overal licht. Ai. Dat kontrast is te groot. Van het sluimerdonker in het volle zaallicht aan.
Het loopje van de actrice wordt veranderd zodat ze wel in het licht staat.

Kom we gaan een waskom kopen, zegt A.

In de schouwburg van de stad met het winkelcentrum met dezelfde winkels als in alle andere steden met winkelcentra met dezelfde winkels, zegt A, ik moet een kom kopen.
Een kom?
Ja, een kom, een kom om je handen in te wassen.
Je kan de ontwerper niet erger straffen dan om hem rekwisieten te laten kopen en nu moet hij rekwisieten gaan kopen. Een kom.
De regisseur is heel beslist. Vandaag wil hij persé met de goede kom repeteren en niet met het plastic afwasteiltje dat tot nu toe dienst heeft gedaan als kom.
We lopen het winkelcentrum in. De winkels zijn hetzelfde als in alle andere steden. Hema, Blokker, Etos, AH, Hema, Blokker, Etos, AH.
Wat voor kom moet het zijn, vraag ik de ontwerper.
Een grote kom, een theatrale kom, een kom waar je je handen in kan wassen.
Hoe we ook zoeken, we vinden geen kom, maar de regisseur was heel beslist.
Vandaag wil hij met de goede kom repeteren en de ontwerper wil er ook vanaf zijn, van die kom. Hij wil de goede kom vinden zodat hij weer over andere dingen kan nadenken en niet over kommetjes.
Hier dan maar, zegt hij en loopt een dierenwinkel in.
We hoeven het toch niet te zeggen, zeg ik.
Op het toneel show ik als een volleerde Leontien Ruiters twee kommen.
Een chroom glimmende en een grijs gespikkelde aardewerk kom.
Twee kommen, een chroom glimmende hondenvoederbak en een grijs gespikkelde vogeldrinkkom.
De regisseur twijfelt niet. Hij kiest de hondenvoederbak.
Dit is precies de goede kom voor de voorstelling, zegt hij.

In het theater is de repetitie afgelopen.
De regisseur, de lichtontwerper en A, de decorontwerper bespreken de vorderingen.
Laat jij de kom zien, zegt A.
Ik loop het podium op en demonstreer de waskom.
Eerst de chromen hondenbak. Maak een dansje, een buiginkje en een loopje waar Leontien Ruiters jaloers op zou zijn.
Prachtig, die is het helemaal, zegt de regisseur.
Neem de nep-granieten bak die bedoelt is als vogeldrinkbak voor in de tuin en demonstreer de kom wederom met een dansje.
De regisseur heeft zijn belangstelling voor de wasbak alweer verloren.
Die is het, zegt hij en zet de hondenvoederbak in het decor.
Hij wil gaan eten. Er is zalm met pasta.
Hier dan is die voor jou, zegt hij en geeft me de vogeltjes drinkbak die in de illusie van het theater best wel als handen wasbak door zou kunnen gaan.
Wil je hem zelf niet hebben, vraag ik tegen beter weten in.
Hier die is voor jou, zegt de regisseur blij.
Mijn werk zit erop. Sjouw mijn statief, foto-apparatuur en een nep-granieten vogeldrinkbak richting trein.

In Eindhoven weer overstappen. Het waait niet maar het is nog een paar graden kouder geworden. Er staat een man met een hondje op het perron.
Ik kijk hem iets te lang aan.
Dahaag, zegt hij.
Dag, zeg ik. Nu snel doorlopen.
Ga zitten op een bankje en neem mijn blokje en pen.
Het is nu zo koud dat de inkt in de pen niet warm genoeg wordt om te vloeien.
Wie schrijft die blijft, zegt de man met het hondje.
Klap mijn blokje dicht. Het is toch te koud om te schrijven.
Gaat u ook naar Heerlen, zegt de man met een Brabants accent.
Maastricht.
Dat is de andere kant uit, zegt de man.
Zit ze nou te poepen, zeg ik en wijs naar het hondje.
De witte poedel heeft een klein drolletje gedeponeerd op de stenen van het perron.
Oh god, zegt de man gegeneerd. Even een papiertje zoeken.
Hij loopt naar de vuilnisbak.
Weet niet wat ik viezer vind. Dat de man in de vuilnisbak naar papiertjes gaat zoeken of dat zijn vingers naar hondenpoep gaan ruiken.
Hier, zeg ik en scheur een stukje papier uit mijn notitieblokje.
De man raapt de uitwerpselen met het papiertje op.
Het is gelukkig een harde, zegt hij.
En een kleintje, zeg ik.
Bedankt hè, zegt de man. Bedankt voor het papiertje.

Mick, dit is Mick. De eerste keer met de trein. Ze was zo bang.
Ze trilde en toen ze eenmaal in de trein zat wou ze er niet meer uit.
Dat is gek hè en ze weet het als we op stap gaan. Dan ga ik spullen pakken en dan wordt zij onrustig. Waar ik naar toe ga daar hebben ze ook een hondje. Misja. Dat hondje, Misja speelt niet graag met andere hondjes.
Met Mick wel. Als ik thuis ben en ik zeg Misja dan kwispelt ze en loopt naar de deur. Dat zeggen ze, dat honden niks merken maar dat is niet zo.
Ik heb twee poezen en een kater en daar heb ik water voor neer gezet en brokjes en dan kom ik zondag weer terug. Misja heeft geen ondergebit.
Net als ik eigenlijk.
Wat heeft u weinig bagage bij u, zeg ik tegen de man die een paar ondertanden mist.
Hij heeft een grote ronde buik. Zijn vest redt het niet om de volle omvang van zijn buik te omspannen. Hij draagt een donkere joggingbroek en slippers.
Daar staat mijn bagage, zegt de man op slippers.Hij wijst naar een volle zwart-wit geblokte Turken-tas, die een eind verderop op het perron staat.
Te zwaar, verklaart hij. Niet te tillen. Dat lijkt niet zo, maar die tas is zo zwaar. Ik heb de taxichauffeur extra geld gegeven om die tas te dragen. Hij blij en ik ook blij. Ik kan niet meer hè. Ik heb een open been gehad en mijn voeten waren zooo opgezwollen.En wie was het schuld. Wie was het schuld?
Ik weet niet wie het schuld was, zeg ik.
De man tikt zich op de borst.
Mijn rikketik. Mijn rikketik. Het hart hè. Als dat niet goed pompt.
Het sloeg niet vaak genoeg. En als het niet vaak genoeg slaat dan komt het bloed niet in de benen. Ik slik wel zes pillen op een dag. daar heb ik zo’n hekel aan. Pillen slikken. Plaspillen en pillen voor het hart en nog...da weet ik nie waarvoor die zijn. Ik lees de bijsluiters niet meer. Daar wordt je zo ongelukkig van. Da doe ik nie meer. He Mick, het is wa. Oh, ik heb mijn kaartje nog niet afgestempeld. Een goede reis nog en dank u voor het papiertje.


terug naar de voorpagina >>